Ik was op vrijdag in Arbanasi aangekomen en ik had nog het hele weekend tot ik op maandag naar mijn volgende verblijf zou vertrekken. Zaterdagochtend kreeg ik een soort wentelteefjes als ontbijt, gebakken boterhammen met honing en een stuk kaas wat iets weghad van feta, vergezeld van een glas yoghurtdrank, ayran genaamd.
Ik zou het weekend spenderen aan het bezoeken van wat plaatsjes ten noorden en oosten van Veliko Tarnavo. Een van die plaatsen was Draganovo, waarschijnlijk omdat mijn ega positieve verhalen van Russen had gevonden over dit plaatsje. Ik was twee keer op en neer gereden voordat ik het centrale plein vond. Het was nog vroeg in de ochtend maar de eerste mannen zaten al aan het bier. Het was een mistroostig gezicht en ik kreeg er een onprettig gevoel bij. Van het dorpsplein liep ik via een achteraf weggetje terug naar de doorgaande weg waaraan ik mijn auto had geparkeerd. Vervallen kantoorgebouwen met ingegooide raampartijen fungeerden alleen nog als opstelplaats van gsm masten. Het was moeilijk voor te stellen dat er mensen waren die enthousiast zijn over Draganovo.
Al snel vond ik het tijd om verder te rijden. Vanuit Draganovo vond ik met behulp van mijn navigatie de weg naar Strelec, een onooglijk dorpje wat de moeite van het stoppen niet waard was. Ik besloot mijn weg voort te zetten naar Petko Karavelov van waaruit ik via de doorgaande weg E85 naar Polski Trambesh of naar Veliko Tarnavo zou kunnen. Mijn navigatie stuurde me het dorpje uit over een weg die weinig gebruikt leek, maar volgens de navigatie was het wel de juiste weg. Het was 10 kilometer van Strelec naar Petko Karavelov. De weg werd naar gelang ik vorderde steeds slechter. Veel plassen en gaten en steeds glibberiger. Ik kwam op het punt dat ik dacht dat het niet verantwoord was om nog verder te rijden, maar waar het eigenlijk ook niet zonder risico was om terug te keren. Bovendien kon ik nergens een plek vinden waar ik op dit smalle weggetje tegen de noordhelling van een heuvelrug, had kunnen keren. Precies halverwege sloeg het noodlot toe: Ik kwam vast te zitten in de modder, de auto wilde niet voor- of achteruit meer. De auto was zó ver weggezakt in de modder dat ik het portier aan de bestuurderskant niet meer open kreeg. Ik moest via de passagierskant naar buiten. Het was er doodstil, geen levende ziel te bekennen en het begon lichtjes te miezeren. De weg was eigenlijk niet meer dan een tractorpad. Wanneer ik vooruit keek zag ik geen verbetering, maar hier blijven staan was ook geen optie. Het was in beide richtingen 5 kilometer lopen over deze modderbaan om in een dorp te komen, wat dus minstens een uur zou kosten. Ik nam de situatie op: Het linker voorwiel was tot aan de as weggezakt in de modder, net als de achterwielen. Het rechter voorwiel stond iets hoger. Ik moest proberen om het linkerwiel grip te laten krijgen en ik moest iets doen aan de hellingshoek van het gat waar het wiel in gezonken was. Graven dus vóór het wiel om de helling geleidelijker te maken. In mijn rugzakje had ik een Zwitsers zakmes meegenomen wat nu goed van pas kwam. Ik sneed takken van de struiken langs de weg en plaatste ze in de modder voor het linkerwiel. Instappen, over de versnelling klauteren en proberen. Geen beweging in te krijgen, de band slipte gewoon door. Weer naar buiten klimmen. Takken snijden en graven. Weer proberen, weer geen resultaat. Na een aantal keren proberen ben ik langs de weg gaan lopen en heb ik kiezels verzameld. Die heb ik voor en onder de band gepropt om grip te krijgen. Na twee uur worstelen had ik dan eindelijk het wiel uit het gat, maar daarmee was mijn probleem nog niet voorbij. Ik moest nog 5 kilometer over dit pad om in het volgende dorp te komen. Om te voorkomen dat dit drama zich zou herhalen reed ik telkens zo’n 100 meter, dan stapte ik uit en bepaalde mijn strategie voor de volgende 100 meter; links aanhouden, bij de hobbel rechts aanhouden, etc. Af en toe was mijn devies: Gas geven en vooral vaart houden want als de auto te traag ging zat ik zo weer vast. Al glijdend kwam ik uiteindelijk uit in een weiland waar de weg als spoor in het gras verder ging. Nog één stuk droge modderweg en opeens stond ik voor een nette brug met aan de andere kant het dorp. Al met al hadden deze 10 kilometer mij drie uur gekost. De auto zag er niet uit; zowel van buiten als van binnen zat alles onder de klei blubber die langzaam opdroogde. Zelf zag ik er niet veel beter uit. Terug in het hotel heb ik mezelf gedoucht en ben daarna volledig uitgeput op bed in slaap gevallen.
Op mijn laatste dag in Arbanasi, zondag, ben ik naar Dzuljunica gereden. Ook weer ingegeven door instructie van mijn ega. Tot mijn verbazing was het daar een drukte van jewelste. Politie regelde het verkeer en ik moest ver weg van het centrum mijn auto parkeren. Met het mooie weer was een stukje lopen geen straf. Het was direct duidelijk dat hier iets gaande was; zondagsmarkt. Er werd eten bereid, muziek gemaakt en er waren allerlei kramen, van kleding tot tweedehands schoenen en van distilleerketels tot groenten en kruiden. Het was een gezellig en gemoedelijk gebeuren wat me even het drama van de vorige dag deed vergeten.