Ik slaap kort en daarom ben ik vroeg wakker. De eerste ochtend in Bulgarije was niet anders. De zon scheen, de temperatuur was aangenaam en dat was een hele verbetering met Nederland één dag geleden. Douchen, aankleden en inpakken, daarna ontbijt. Ik kon mijn koffer in het hotel achterlaten zodat ik te voet wat van Varna kon gaan zien voordat ik in de auto zou stappen om de stad uit te rijden. Varna was aan het ontwaken om 8 uur ’s ochtends. Er was druk verkeer en er werd gewerkt. Langs de rand van een naburig park werden marktkramen opgezet en ook waren enkele vrouwen bezig hun privé-waren (zelf gekweekt?) uit te stallen. Aannemers waren bezig met bouwprojecten, politie patrouilleerde in Lada Niva’s, stadsbussen vervoerden al dieselwalmend hordes mensen. Straten werden geveegd, Varna werd klaargemaakt voor een nieuwe werkweek.
Het werd snel duidelijk dat een paar uur niet genoeg was om Varna recht te doen. Ik moest het bewaren voor een andere keer want ik had in de namiddag een afspraak met het Nederlandse stel, en ik had geen idee hoe lang ik naar hen onderweg zou zijn. Ik ben nog ergens neergestreken om een kop koffie te drinken en daarna liep ik terug naar het hotel. Koffer in de kofferbak, TomTom tegen de voorruit en gaan! Gaan, ja, maar waarheen eigenlijk? Ik had het dorp waar ze woonden in de navigatie geprogrammeerd en die liet me weten dat het anderhalf uur rijden was. Tijd zat dus om in de tussentijd iets te gaan zien. Ik zette grofweg koers in de richting naar het dorp over de snelweg A2 in de richting van Sofia. De A2 is het eerste stukje van de E70, en beslaat de eerste 86 kilometer. De rest van de E70 is tweebaansweg tot aan Sofia, nog zo’n 300 kilometer. Ik reed door tot aan Kaspican, waar ik even ben gestopt. Ik had gedacht dat het een plaats van enige omvang was, maar dat viel tegen.
In ieder geval gaf het me gelegenheid om op de kaart en in de reisgids te kijken. Niet ver van Kaspican was een plaatsje ‘Pliska‘, waar de ruïne van een oude stad moest zijn. Dat leek me een goede tijdsinvulling, dus daar ben ik naartoe gereden. Het bleek inderdaad een complete stad, op enkele kilometers van het huidige Pliska gelegen. De weg er naartoe eindigt in een flink parkeerterrein met uitspanning. Daar moest je een kaartje kopen om de ruïnestad in te mogen gaan door de gerestaureerde stadspoort.
Het parkeerterrein was nagenoeg leeg, maar het was duidelijk ingericht op een enorme toeristenstroom. Te vroeg in het seizoen vermoed ik. Ik kocht een toegangsbewijs en liep door de poort.
Eigenlijk viel er niet veel te zien. Het pad was wel mooi aangelegd met grote leien, maar voor het oog ontvouwde zich een vlak landschap met in de verte slechts een bomenrij. Het enige wat van hieraf zichtbaar was, was een witte kunststof domus.
Het was toch nog een aardige afstand voordat er iets van de overblijfselen zichtbaar werd.
Uiteindelijk lag het daar dan, meer dan funderingen was er eigenlijk niet van over. Ook het witte kunststof dak was aangebracht over de restanten van een gebouw uit de 8ste eeuw. Er stonden her en der wel bordjes met verklaringen, maar als je echt interesse hebt in de geschiedenis van de Bulgaren kun je beter bij de ingang een gids kopen waarin het allemaal wordt uitgelegd.
Wat mij het meest is bijgebleven van het bezoek aan de ruïnes is de stilte. Er waren wat mensen aan het werk, onkruid wieden, maar verder was er geen sterveling te zien. De vlakte waar de stad in lag reikte tot aan de horizon, en in deze tijd van het jaar was alles fris en groen.
Tegen de tijd dat ik weer op het parkeerterrein stond was het lunchtijd. In de uitspanning die bestond uit wat banken en tafels naast het huisje wat dienst deed als kiosk voor de kaartverkoop en als café, zat een gezelschap van een stuk of zes jongeren. Studenten, schatte ik in. Ze hadden salades en frietjes en iets van gegrilde worsten op tafel staan, wat werd weggespoeld met de nodige Cola. Ik probeerde aan het loketje van de kiosk duidelijk te maken dat ik ook wilde eten, maar de vrouw, die ik in de dertig schatte, verstond geen woord Engels. In een helder moment wendde ik me tot de jongeren, waarvan er een schuchter toegaf dat hij wel Engels sprak. Het was in ieder geval voldoende om duidelijk te maken dat ik hetzelfde als zij wilde eten, en dat bracht wat activiteit teweeg. Het begon met een glas en een flesje Cola, maar uiteindelijk kreeg ik een Shopska salade (de meest voorkomende salade in Bulgarije, van komkommer, tomaat en paprika, bedekt met geraspte witte kaas), een grillworst en een bord frietjes. Gelukkig was het niet moeilijk om om Voda (water) te vragen. Betalen is nooit moeilijk en daarna toog ik verder op weg naar het Nederlandse stel.
Langzaam die middag begon ik te beseffen dat ik op vakantie was, dat ik geen haast had en dat ik met heerlijk lenteweer bij een temperatuur die al gauw de 28 graden aantikte, door een schitterend landschap reed. In de richting van Dobrich was het enigszins heuvelachtig, met groene velden en weidse uitzichten. De dorpjes waar ik doorheen kwam, kwamen net zo verlaten over als de wegen waar ik over reed.
Het was rond 4 uur in de middag dat ik in het gehucht Vladimirovo aankwam. Ik had aanwijzingen gekregen die een winkel hadden als oriëntatiepunt en een foto van hun huis. Ga er maar aan staan om het te vinden. Gelukkig vond ik de winkel en daar zat het stel met een vloeibare versnapering mijn aankomst af te wachten. Vanwege de privacy zal ik ze hier Gert en Agaat noemen. De winkel deed dienst als buurtwinkel, slijterij en café tegelijk; Naast het gebouw met de eigenlijke winkel was een semi-permanente aanbouw opgetrokken die met zeildoek de eventuele regen en wind buiten hield. Binnen in de tent hing in een hoek een televisie en stonden er enkele tafels en banken opgesteld. Op iedere tafel stond een asbak. Een aantal kinderen zat met zakjes chips en limonade aan een tafel naar de televisie te kijken. Gert schoot direct de winkel binnen om bier voor me te halen en Agaat heette me welkom in hun dorp. Ze had een schriftje bij zich waar ze fonetisch Bulgaarse woorden in noteerde en hun Nederlandse vertaling. ‘Het Cyrillisch schrift komt later nog wel eens’, legde ze uit. Gert woonde al langer in het dorp en hij had zich het Bulgaars redelijk eigen gemaakt. Over met alcohol achter het stuur zitten hoefde ik me geen zorgen te maken; ze woonden op een paar honderd meter afstand verderop aan dezelfde weg.
Na een tweede biertje gingen we verder naar hun huis. Ik kreeg van Agaat een rondleiding door de enorme tuin die onder meer een boomgaard, een wijngaard en een pas aangelegde moestuin bevatte. Gert wijdde zich ondertussen aan het eten in de grote woonkeuken die hij aan het oorspronkelijke, vrij kleine huis had laten bouwen. De uitbouw bestond naast die woonkeuken ook nog uit een slaapkamer en een badkamer. Het oorspronkelijke huis had een etage, waar voor mij reeds een bed was opgemaakt. Gert serveerde een lekker bord pasta met gehaktsaus en de rest van de avond brachten we al pratend door in de woonkeuken onder het genot van bier, wijn van de buren en rakia van eigen fruitoogst. Wat ik mooi vond aan het stel was hoe ze hun levensstijl hadden aangepast aan waar ze woonden. Ze moesten niets, hadden geen werk en geen verplichtingen. Het leven was er eenvoudig en gemoedelijk. Blijkbaar waren ze volledig ingeburgerd en geaccepteerd in het dorp. Een van de jongeren uit het dorp woonde min of meer bij hen in en er kwamen geregeld dorpsbewoners langs voor een babbel of om iets af te spreken. Ze hadden een soort ontspannenheid over zich die voor mij moeilijk te bereiken zou zijn. Het werd een lange avond en ik ben zonder moeite in slaap gevallen die nacht. Helaas werd ik de volgende ochtend weer vroeg wakker, maar dat gaf me de gelegenheid om met mijn camera de straat op en neer te lopen. Aan het einde van het dorp vond ik de begraafplaats.
Ik voel me altijd aangetrokken tot begraafplaatsen; ik kijk naar de leeftijden en hoe de graven verzorgd worden. Je ziet gelijkenissen en verschillen tussen begraafplaatsen overal ter wereld. Wat in Bulgarije opvalt is dat vaak aan het kruis, voordat de grafsteen wordt geplaatst, een sjaal, hoofddoek of das van de overledene wordt geknoopt. Plastic bloemen zijn in Bulgarije blijkbaar populair op het graf, maar dat zie ik op veel plaatsen in de wereld. Eenmaal terug bij Gert en Agaat vertelden ze over een recente begrafenis van een dorpsgenoot. De Roma-buren van de overledene waren niet welkom geweest bij de uitvaart omdat ze geen Bulgaren waren. Voor Gert en Agaat gold dat blijkbaar niet. Na een boterham heb ik afscheid genomen om verder te reizen naar het stadje Elena, in de provincie Veliko Tarnavo. Daarover meer in mijn volgende blog!
Fantastisch stukje.
Heel herkenbaar ook.
Mijn vrouw komt uit Varna.
Ook wij hebben serieuze plannen om over een aantal jaren te emigreren naar Bulgarije.